Wanneer is sprake van een bevestigde boeking van een vlucht? 

door Judith Tersteeg

De uitzending van Radar op 24 april jl. over de rechten van consumenten bij vluchtwijzigingen heeft binnen de reisbranche veel stof doen opwaaien. Niet geheel ten onrechte. De genoemde voorbeelden waren op zijn zachts gezegd natuurlijk nogal ongelukkig. Echter de uitlatingen in de uitzending over enerzijds de rechten van consumenten die voorvloeien uit de DBC-Verordening 261/2004 (die ziet op compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten) en anderzijds de rechten die voortvloeien uit de Richtlijn Pakketreizen waren in mijn optiek nogal verwarrend/onduidelijk en op sommige punten juridisch onvolledig danwel onjuist.  

Nu de stofwolken weer enigszins zijn neergedaald, wil ik graag nog even inzoomen op de uitspraak van de kantonrechter Haarlem d.d. 15 maart 2023 waar in deze uitzending naar verwezen werd door EU-claim. Het ging hier om de vraag wanneer een reiziger met succes kan stellen dat er sprake is van een bevestigde boeking van een vlucht. Pas als daarvan sprake is, kan een reiziger namelijk rechten ontlenen aan de DBC-Verordening.  

Het ging hier om reizigers die via D-reizen een pakketreis naar Malaga hadden geboekt bij Thomas Cook. In de boekingsbevestiging van D-reizen staat dat zij op 25 juli 2018 om 6:55 vertrekken vanuit Schiphol met Transavia airlines vlucht HV6115. Uiteindelijk vertrekken zij diezelfde dag pas om 19:10 met een ander vluchtnummer (HV6623). EUclaim heeft namens de reizigers compensatie van Transavia gevorderd op grond van de DBC-Verordening (261/2004) en onder verwijzing naar een arrest van het Hof van Justitie van de EU d.d. 21 december 2021.  

Transavia betwist de vordering en voert aan dat de reizigers geen vervoersovereenkomst hadden voor vlucht HV6115. Transavia stelt dat de boekingsbevestiging die de reizigers van D-reizen hebben ontvangen niet voldoet aan de vereisten van artikel 2 van de DBC-Verordening. Volgens Transavia heeft Thomas Cook geen stoelen geboekt op desbetreffende vlucht HV6115, maar alleen voor het latere vluchtnummer HV6623. Dat volgde uit de boekingsgeschiedenis en het allotment (de op voorhand afgesproken ingekochte stoelen). Er is volgens Transavia dus geen sprake van een bevestigde boeking.  
 
De kantonrechter stelt Transavia in het gelijk. Ik heb zo mijn twijfels bij deze uitkomst.  
 
De DBC-Verordening is kort gezegd van toepassing op passagiers die een ‘bevestigde boeking’ hebben voor een vlucht en zich (behalve bij annulering) tijdig bij de incheckbalie melden (artikel 3 lid 2 Verordening). De definitie van ‘boeking’ staat in artikel 2 sub g: “het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator.”  
 
In het arrest van het Hof van Justitie d.d. 21 december 2021 zijn veel belangrijke (prejudiciële) vragen beantwoord. Eén van de vragen was of een passagier (die geen ticket heeft van de luchtvaartmaatschappij) een ‘bevestigde boeking’ heeft wanneer hij van een touroperator, met wie hij een overeenkomst heeft gesloten, een ‘ander bewijs’ heeft ontvangen, waarmee de toezegging wordt gedaan om deze passagier te vervoeren met een bepaalde vlucht die is aangeduid met plaats van vertrek, de bestemming, de vertrek- en aankomsttijd en het vluchtnummer). Een vervolgvraag was of dit ook geldt wanneer de touroperator van de betrokken luchtvaartmaatschappij geen bevestiging van de vertrek- en aankomsttijden heeft ontvangen. Het antwoord op die beide vragen is ja.  
 
De kantonrechter stelt op grond van dit arrest dat als de passagier beschikt over een door de touroperator afgegeven ‘ander bewijs’ dit andere bewijs ook gelijk staat aan een boeking en benadrukt dat de bewijslast rust op de passagiers. De kantonrechter vindt dat de passagiers onvoldoende hebben onderbouwd dat Thomas Cook de boekingsbevestiging heeft uitgegeven en/of dat D-reizen in het systeem van Thomas Cook de pakketreis heeft geboekt. De boekingsbevestiging van D-reizen, die handelde als tussenpersoon, kon volgens de kantonrechter niet worden gezien als een ‘bevestigde boeking’. Er was volgens de kantonrechter dus niet komen vast te staan dat de passagiers met de touroperator en/of met de vervoerder een overeenkomst hadden gesloten voor betreffende vlucht HV6115. De passagiers konden dus ook geen aanspraak maken op de DBC-Vergoeding. 

Ik heb sterk mijn twijfels over de juistheid van deze uitspraak. Uit de letterlijke tekst van de Verordening volgt niet dat het ‘ander bewijs’ moet zijn afgegeven door de touroperator. Er staat immers enkel in artikel 2 sub g dat dit andere bewijs bij de touroperator moet zijn geregistreerd. Dat lijkt me dus iets anders. De letterlijke tekst van de Verordening laat mijns inziens dus wel degelijk ruimte voor de gangbare praktijk waarin de reisagent (in dit voorbeeld D-reizen) namens de achterliggende touroperator (in dit geval Thomas Cook) een boekingsbevestiging stuurt naar de reiziger waarin de specifieke vlucht staat opgenomen.  
 
De uitspraak van het Hof van Justitie spreekt weliswaar over het verstrekken van het ‘ander bewijs’ door de touroperator, maar dat is ook omdat die specifieke vraag aan het Hof is voorgelegd. Het Hof heeft zich in mijn optiek (nog) niet uitgelaten over de vraag of er ook sprake is van een ‘bevestigde boeking’ wanneer het ‘ander bewijs’ namens de touroperator (die de boeking dan moet hebben geregistreerd) door de reisagent wordt verstrekt.  
 
De kantonrechter lijkt het arrest van het Hof echter zo te interpreteren dat een bevestiging van de touroperator zelf volstaat en dat een bevestiging door de reisagent (tussenpersoon) dus niet afdoende is. Deze a contrario redenering lijkt me niet juist, althans kan mijns inziens niet volgen uit dit arrest. Dit met name gelet op de beschermingsgedachte die ten grondslag ligt aan de DBC-Verordening. Ik zou menen dat een consument toch mag verwachten dat als hij een boekingsbevestiging ontvangt van zijn reisagent waarin de reisovereenkomst met de touroperator wordt bevestigd en waarin dus ook naar een specifieke vlucht wordt verwezen (datum/tijd/vluchtnummer), hij ervan uit mag gaan dat hij beschikt over een ‘bevestigde boeking’ van die vlucht als bedoeld in de DBC-Verordening. Dat de touroperator wellicht verkeerde informatie heeft verstrekt aan diens hulppersoon, te weten de reisagent, zou mijns inziens niet voor rekening en risico van de reiziger moeten komen. De reiziger moet de DBC-vergoeding kunnen claimen bij de airline. Dan is het vervolgens aan de airline om haar schade (namelijk het betalen van de DBC-vergoeding aan de reiziger) te verhalen op de touroperator (haar contractspartner) omdat die blijkbaar boekingen accepteren met vluchten die ze helemaal niet bij de airline hebben ingekocht. Wanneer deze uitspraak van de kantonrechter wordt gevolgd zou dit betekenen dat de rechten van luchtvaartpassagiers sterk worden beperkt. Die zou in feite bij elke boekingsbevestiging afkomstig van een reisagent moeten gaan vragen om een extra boekingsbevestiging vanuit de achterliggende touroperator om er zeker van te zijn dat hij richting de airline rechten kan ontlenen aan de DBC-Verordening. Dit gaat mijns inziens veel te ver en dit strookt ook totaal niet met de wijze waarop de agentuurverhoudingen tussen agent en touroperator zijn ingeregeld.   
 
Hoger beroep?
Ik zou het daarom ook toejuichen indien tegen deze uitspraak hoger beroep wordt ingesteld. Tot die tijd zullen reisagenten zich er dus van bewust moeten zijn dat wanneer zij de reizigers geen boekingsbevestiging afkomstig van de touroperator (kunnen) verstrekken, deze reizigers wellicht hun rechten op grond van de DBC-Verordening niet kunnen uitoefenen.  
 

#reizen #touroperator #reisagent #boeking #bevestiging

Vorige
Vorige

Grensoverschrijdend onderzoek bij grensoverschrijdend gedrag kan leiden tot fikse schadeclaims  

Volgende
Volgende

Voortgang uitwerking hervorming arbeidsmarkt